Met een herplaats Newfoundlander begon vijftig jaar geleden, in 1970, in ons eerste huis met tuin, in ‘s-Hertogenbosch, ons ‘hondenleven’. Begin 1971 kreeg de Newfoundlander gezelschap van onze eerste Chow: zwart langhaar puppy Zol-Che van Mongolië.
Eind 1979, inmiddels woonden we in Maastricht, werd uit onze tweede Chow, rode korthaar Warnsborn Shi-Kari, het eerste nest Bossche Front Chows geboren.
Het begin van het jaar 2020 lijkt een passend moment om terug te kijken op vijftig jaar honden houden en veertig jaar fokken.
Opstekers
Begin januari 2020 hebben zich voor ons bekroningen voorgedaan.
Opsteker één was dat kortharige Chow Wouke van het Bossche Front op 12 januari deelnam aan de Hond van het Jaar Show, het prestigieuze evenement waarvoor een hond zich moet kwalificeren. Wouke werd in 2019 NCCC Clubwinnaar.
Opsteker twee was het behalen van een mijlpaal op gezondheidsgebied: inmiddels zijn er tien Bossche Front Chows met vrije scores voor heupen, ellebogen, knieën en ogen. Om dit cijfer in verhouding te plaatsen: de totale Nederlandse populatie kent op dit moment achttien van zulke Chows en de andere acht fokproducten zijn van zeven verschillende fokkers, onder wie twee buitenlandse.
Thema’s
Daarmee komen meteen de drie thema’s in beeld die inspiratie hebben gegeven aan ons leven met de Chow: korthaar, type en gezondheid.
Voor alle drie thema’s was veel inzet nodig. Er was desinteresse en verzet. Maar als je ergens in blijft geloven en stug volhoudt dan kun je slagen. Tot mijn grote vreugde kan ik in ieder geval met voldoening terugkijken. Missie volbracht of missie een heel eind de goede richting op geholpen.
Dat het positief is verlopen, is erg prettig. Want ik heb veel, zeg maar gerust héél veel, tijd aan de zaak van de Chow besteed en doe dat nog steeds. Kapitalen hebben we in de honden gestoken. We zijn voor hen verhuisd. Ons leven draait om hen.
Terwijl onze generatiegenoten op een appartement wonen, reizen, bridgen en op de kleinkinderen passen, zijn wij hier op onze woonboerderij nog steeds volop bezig met onze honden en vrijwel dagelijks ook in touw voor de NCCC. Ik ben dan wel gepensioneerd, maar heb er zowat een baan aan.
Gelukkig dus maar dat al dat werk ergens toe gediend heeft.
Onbedoeld
En dan te weten dat het helemaal de opzet niet was dat het zover zou komen. Het basisidee was, zoals denk ik bijna bij iedereen: een hond of een paar honden om van te houden en mee op stap te kunnen gaan.
De zaak van de Chow vond ik zeker boeiend en daar was ik ook volop mee bezig.
Maar Kari bleek na haar eerste nest geen pups meer te kunnen krijgen. Als ons Schipperke zich toen had laten dekken en een nest gekregen had, dan zou het Schipperke misschien wel ons hoofdras geworden zijn. Maar ook dat nest van Nomke lukte niet.
Zo kwam in 1983, in Gronsveld, de Curly Coated Retriever in ons leven, een ras dat me al lang fascineerde. Toen we daarmee bijna twintig jaar intensief bezig waren, bleek ons vierde CCR nest meerdere pups van hoge dual purpose kwaliteit te bevatten. Het leek me het teken dat onze toekomst bij de Curly zou liggen. Tot het jaar erna: de moederhond bleek epilepsie te hebben. Dat haalde een dikke streep door die dromen.
De Chow had al die tijd ook onze volle aandacht gehad.
Maar vanaf 2003 kreeg het ras die aandacht onverdeeld.
Ondertussen hadden we er, naast Chows Kari en haar zoon Anne en allengs twee maal drie Curly’s, ook een aantal Chows bij gekregen: Ciao Jenny Wren in 1988 en haar zoon Bilbo Baggins in 1990, Dy-Na-Mies van de Rekels in 1994, Eb-Be-Hout van de Rekels in 1995 en haar dochter Fokeline in 2000, Parmelia Kuukivi in 1996 en haar dochter Eclips in 1999. Vanaf het G-nest, dat in Beekbergen op de Veluwe was geboren en met vier weken in 2003 mee naar Pieterburen verhuisde, fokten we ‘Chow-only’.
Korthaar
Met de korthaar Chow leek het begin jaren zeventig zo goed als gedaan. De variëteit dreigde uit te sterven. Want als het gen voor korthaar verdwijnt, een dominant gen, komt het niet meer terug. Er leefden nog maar een paar korthaar Chows op de hele wereld en er was nog maar een enkeling die er zich druk om maakte. Een van hen was mevrouw Chr.A. Veldhuis uit Arnhem. In 1973 op de NCCC clubmatch verzorgde zij een presentatie met enkele korthaar Chows. Zij vroeg daarmee aandacht voor het lot van de kortharige variëteit. Haar verhaal raakte me. Ik begon haar te helpen met haar PR werk en nam allengs haar ‘ambassadeursrol’ voor de korthaar Chow over. Het was boeiend en spannend om te doen. Uitvinden wie een boek over de Chow aan het schrijven was en die auteur vragen om aandacht te geven aan de korthaar, tijdschriften benaderen om kopij te mogen leveren, contact zoeken met mensen die een korthaar in bezit hadden en die stimuleren om met hun hond te gaan showen en/of fokken. Handig dat ik uit een tijd stam waarin je op school zowel Frans, Duits als Engels moest leren beheersen en ook dat mijn professie journalistiek en voorlichten is.
De partner van Chowfokker Anita Westlake, die haar vergezelde als ze in Europa keurde, hielp me eigenaarsvan kortharen te vinden. In die tijd geen internet en zoekmachines, alle communicatie ging met brieven en afgedrukte foto’s. De ordners met doorslagen en albums met foto’s heb ik nog.
Een deel van het internationale netwerk dat ik in die tijd heb opgebouwd raadpleeg ik nog steeds, want apart genoeg delen veel korthaarmensen dezelfde inzichten over type en gezondheid.
Ik kreeg contacten in de VS waar een aantal Chowfokkers van naam zich in 1983 via ‘The Society for the Preservation of the Smooth Chow Chow’ sterk ging maken voor de herinvoering van de korthaar in de AKC standaard. Het Bossche Front werd als enige kennel uit Europa erbij gevraagd als ‘Founding member’. Dat was vererend.
Allengs kwam er overal ter wereld belangstelling voor de korthaar. De traditionele Chowfokkers wilden dan wel niks van de korthaar weten, maar gelukkig waren er ook veel mensen met een open geest en ondernemende houding.
In het begin hield ik de afstamming van die nieuwe generatie kortharen nog bij, maar dat is allang onmogelijk geworden. Een heel goed teken. Van uitsterven is geen sprake meer.
Type
De jaren zeventig waren de hoogtijdagen van het continentale type Chow. Op het moment dat wij onze Chow kregen, in 1971, had ik nog geen idee wat er speelde. Het uiterlijk van de Chows die ik tot dan toe gezien had kon me niet bepaald bekoren. Maar onze keuze voor de Chow was gebaseerd op gedrag en karakter, niet op uiterlijk. En onze Solke had gelukkig, dank zij de Engelse achtergrond van zijn moeder, een heel aanvaardbaar voorkomen.
De eerste echt mooie rasvertegenwoordigers zag ik pas in 1973 op de NCCC clubmatch, bij bovengenoemde presentatie verzorgd door mevrouw Veldhuis. Toen ging het ras me pas boeien. Die kortharen zagen er intrigerend uit, oosters, sportief en in niks overdreven, en dat verhaal van het uitsterven greep me aan.
Anders dan eerst gedacht besloten we voor een tweede Chow te gaan. In 1978 gunde mevrouw Veldhuis mij de enige teefpup in haar nest: Warnsborn Shi-Kari. Onze stammoeder: onze huidige Chows hebben Kari tien generaties terug in de stamboom. Mevrouw Veldhuis werd mijn mentor in het ras. Zij had de opkomst van het continentale type, vlak na de Tweede Wereldoorlog, meegemaakt en ze verafschuwde die ontwikkeling: tegen de standaard en schadelijk voor de gezondheid. Inmiddels had ik me al zo in het ras verdiept dat ik het met haar eens kon zijn. Die typeverandering vond ik ook een blamage voor het ras.
Het geeft grote voldoening te hebben mogen meemaken dat vanaf de jaren negentig in ons land, en daar niet alleen, een natuurlijker type weer meer gangbaar is geworden.
In het ras komen nu meerdere typen tegelijk voor. Dat kan je in moderne termen zien als een verrijking: typeverschil duidt op genetisch verschil, en diversiteit is een groot thema tegenwoordig.
Het idee dat een volle Chow een mooie Chow is zal bij een deel van de liefhebbers vast nooit meer verdwijnen. Maar de extreem zware Chow is tegenwoordig gelukkig een uitzondering.
Zelf hebben we proberen vast te houden aan Kari’s type en ons niks aangetrokken van welke mode dan ook. Shows bezoeken moest daarom een ander doel hebben dan succes in de ring. Want in de ring kunnen vreemde dingen gebeuren. Dat maakt een mens wel weerbaar en nuchter.
In de begintijd gingen we naar tentoonstellingen om het publiek de korthaar te tonen. Toen kwamen er nog veel bezoekers op shows en die waren meestal heel positief, vooral mensen die op de typeverandering in het ras waren afgeknapt en nu Chows zagen ‘van vroeger’.
Hoe mooi Kari en Anne ook waren, en al hebben ze allebei wel reserve CAC’s/CACIB’s bemachtigd, het echte winnen zat er voor hen niet in. Of voor Kari toch wel. In 1981 werd ze in Écaussines Belgisch Clubwinnaar onder een Engelse fokker die oog had voor de korthaar: Eric Egerton, niet de minste, en in 1984 won ze BOB in Moeskroen.
Ook keurmeesters hebben inmiddels een ontwikkeling doorgemaakt. Het is geweldig om mee te maken dat het voor onze kortharen uiteindelijk ook mogelijk is geworden om kampioenstitels te winnen. In eigen huis waren dat naast langhaar Krijntje de kortharen Germke Grazyna, Magnus, Ploon, Quinta Alba, Ysbrantsje en Yfke.
Gezondheid
Gezondheid als thema in ons ras heeft me altijd zeer aangesproken en ik heb er veel over geschreven. Mede geïnspireerd door mevrouw Veldhuis, zie boven. Het was hartverscheurend om naar adem snakkende Chows mee te maken die ook niet uit hun ogen konden kijken vanwege het overbodige vel op hun hoofd. Terwijl in onze honden zichtbaar was dat die narigheid helemaal niet bij een Chow hoorde, maar een gevolg was van onbegrijpelijke keuzes in de fokkerij.
Het was een hele kunst om voor deze inzichten medestanders te vinden, bleek in 1985 toen ik een jaar in het bestuur van de NCCC zat en er leden ronduit vijandig werden toen ze door kregen dat het bestuur hiermee aan de gang wilde. Na een jaar was ik vertrokken; verkeerde plaats, verkeerde tijd. Het had geen zin daar energie in te steken.
De maatschappij is inmiddels zo veranderd dat er in ons ras over gezondheid gesproken kan worden, al is het nog lang niet overal aanvaard om dit onderwerp serieus te nemen. Maar het was een grote voldoening om als bestuurslid van de Nederlandse Chow Chow Club te hebben mogen meewerken aan het van de grond krijgen van een degelijk fokreglement in de NCCC. In 2013 is het met steun van de ledenvergadering van kracht geworden. Een lange adem is wel nodig.
Voor onze eigen honden ben ik op eigen initiatief aan de gang gegaan met de onderzoeken die beschikbaar waren.
Ciao Jenny Wren (1988) en haar zoon Bilbo Baggins van 1990 zijn de eerste die op HD zijn onderzocht. Rond 2000 kwam via de NCCC knie-onderzoek beschikbaar en daar kon oude Bilbo als onze eerste aan meedoen. Later wilde ik ook weten hoe onze honden zouden scoren voor ED en oogonderzoek. Magnus was de eerste die voor ED werd nagekeken en Magnus en Krijntje samen voor de ogen.
Op onze kennelwebsite houden we een lijst bij met de onderzoeksresultaten van eigen honden en fokproducten.Vandaar dat ik dat resultaat van tien vrije honden in beeld kreeg.
Sinds een jaar of tien vraag ik onze pupkopers om hun honden mee te laten doen aan de gezondheidsonderzoeken. Als alleen fokdieren worden onderzocht geeft dat namelijk een vertekend en ongetwijfeld te gunstig beeld. Voor een juist inzicht zouden complete nesten moeten worden onderzocht. Daar wilde ik het voortouw in nemen. Mijn hoop is dat mijn collegafokkers het voorbeeld gaan volgen en de onderzoeken ook bij hun pupkopers ter sprake gaan brengen.
In het begin hebben we meedoen aan onderzoek alleen gevraagd. Dan doet maar een enkeling het. Daarna is het via een belofte in de koopovereenkomst tot een afspraak geworden, met een handtekening eronder. De meerderheid doet mee. Maar toch zijn er nog steeds eigenaren die zich ervan afmaken, terwijl ze hun handtekening gezet hebben. In 2020 zijn we daarom nog een stap verder gegaan. De pupkopers geven bij de aanschaf een bedrag in depot dat de kosten van de onderzoeken kan dekken. Ieder krijgt het bedrag onmiddellijk terug, zodra de vier onderzoeken zijn uitgevoerd voordat de hond twee jaar oud is. Onze pupprijs houden we om die reden bewust bescheiden. In feite onder de maat voor de geboden kwaliteit. Maar voor wat hoort wat en fokken en honden houden zijn voor ons hobby, geen inkomensbron. Zelfs met de borg is een pupkoper niet meer kwijt dan elders. We gaan kijken of dit er nu voor gaat zorgen dat bij alle honden de onderzoeken daadwerkelijk worden uitgevoerd.
De pupkopers die ons project steunen zijn we zeer dankbaar. Om inzicht te krijgen is hun hulp nodig. Graag wil ik onderzoeken of het lukt de ED-situatie in het ras te verbeteren door kritische keuzes te maken. Oftewel heeft het zin om alleen met ED-0 en ED-1 te fokken, zoals wij doen? Is dat alle moeite waard? Want het vraagt extra moeite om partners te vinden: slechts weinig eigenaars laten hun dieren onderzoeken en lang niet alle kunnen dan onze toets der kritiek doorstaan.
Dankzij onze pupkopers weten wij – en kan ik de collega’s laten zien – dat het erop lijkt dat het voor ED inderdaad loont om streng te selecteren.
Al gaat het om te kleine aantallen om wetenschappelijk verantwoorde uitspraken te doen, dat onder onze honden, na zo korte tijd, ongeveer 70% ED vrij scoort terwijl dat in het ras op 50% ligt, geeft de burger wel moed.
Qua gezondheid zijn er in het ras de laatste jaren opmerkelijke zaken gebeurd. Samen met de ontwikkeling in het type zorgt dat ervoor dat de hedendaagse stamboom Chow er in ons land over het algemeen goed aan toe is. Dat doet me oprecht plezier.
Fokken
Fokken is naar mijn mening het mooiste dat je in een ras kunt doen. Het doet beroep op inzicht en creativiteit om combinaties te bedenken die hopelijk je fokdoel gaan benaderen. Fokken kost moeite, geld en tijd. Steeds hopen we weer pupkopers te treffen die de inzet weten te waarderen, die snappen dat ze niet ‘zomaar een lief hondje’ krijgen en die vreugde en voldoening gaan putten uit het bestuderen van het ras en het komen meedoen met hun hond. De grote beloning is als iemand zijn hond tot een titel weet te showen of komt meedoen aan de fokkerij of in de vereniging.
Fokken levert naast veel moois helaas ook zo nu en dan verdriet op. Lang niet altijd is fokken ‘leuk’. Hoe je ook je best doet, genen kunnen soms onverwachte, zelfs nare, dingen tot stand brengen. Dat betekent dan onverwacht slechte scores uit gezond scorende ouderdieren. Of een zieke hond en een treurige eigenaar. Zwaar om mee te maken.
Maar het is de kunst van tegenslagen te leren en om de moed er in te houden.
Ook wij hebben momenten meegemaakt waarop het bijltje erbij neergooien een verleidelijke optie leek. Vooral als het besef opkwam met hoe weinigen je feitelijk maar samenwerken kunt in dit ras, als je zekere eisen stelt. En fokken is samenwerken.
Vijf jaar geleden hebben we serieus overwogen om af te bouwen met de Chow. In Zweden hebben we twee knappe Schipperkemeisjes met mooie stamboom aangeschaft, om ‘op de oude dag’ nog wat mee te ondernemen.
De geboorte van de Y-pups bracht ons tot het inzicht dat we door moesten gaan. De Schipperkes zijn er nu puur voor de lol.
Tot nu toe is het steeds weer gelukt moed te vatten vanuit het besef wat inmiddels bereikt is. En hoe mooi het is dat daarvoor ook waardering is, gezien het erelidmaatschap van de Curly Coated Retriever Club Nederland en de NCCC en de Gouden Erespeld van de Raad van Beheer.
Dus zolang we het nog aankunnen en zolang er gemotiveerde pupkopers op ons pad komen, gaan we door. Hopelijk krijgen we dit jaar te zien wat nest 36 zal brengen.